Digitalisering en robotisering

De coronacrisis heeft in een mum van tijd een digitale versnelling teweeggebracht die korte tijd terug ondenkbaar was en die meer impact heeft gehad dan alle STEM-actieplannen, de roep van consultants om digitale transformaties in bedrijven door te voeren of de vraag van allerlei dienstverleners om digitale middelen te gebruiken. Waar het onderwijs een erg lauwe minnaar was van leren-op-afstand, zijn leerkrachten nu massaal in hun digitale pen gekropen om hun leerlingen op afstand leerstof te geven en te coachen. Digitale bank- en betaalverrichtingen zijn de norm geworden, ook bij de kleine zelfstandige en de bakker-om-de-hoek. Webshops rezen als paddestoelen uit de grond. Telewerk werd op grote schaal doorgevoerd en heel wat leidinggevenden en medewerkers hebben gezien dat video-conferenties en chatsessies veel effectiever kunnen zijn dan de saaie urenlange vergaderingen van voordien. Gaming kent een nooit geziene populariteit en atleten trainen thuis in virtuele loop-, fiets- of bewegingsomgevingen. Gemeentebesturen informeerden hun burgers over de impact van de coronacrisis in hun gemeente via digitale weg. Grootouders leerden sociale media omarmen omdat dit de enige weg was om hun kleinkinderen virtueel te omarmen. Grootwarenhuizen, restaurants en take-away zaken zorgden voor voeding-aan-huis door digitale kanalen in te zetten ten behoeve van hun klanten. De overheid schakelde een digitale versnelling hoger door maximaal papieren procedures te vervangen door electronische. VDAB introduceerde tijdelijk een digital only- dienstverlening voor werkzoekenden en werkgevers, etc... Ongetwijfeld zullen veel van deze praktijken meer ‘mainstream’ worden in de toekomst, wellicht enigszins aangepast omdat het acuut risicokarakter van een crisis weg is en ‘human digital’ en face-to-face dienstverlening weer mogelijk worden. Maar de samenleving en de economie zullen hoe dan ook een hoger digitaal gehalte krijgen.

Het mag duidelijk zijn - en de coronacrisis heeft dit nog eens benadrukt - dat niet het Esperanto, het Chinees, het Engels of het Nederlands de nieuwe wereldtalen zijn, maar wel dat digi-taal de universele moedertaal is geworden. Daarom moet digi-taal een verplicht onderdeel zijn van de eindtermen (al gebruik ik liever het begrip ‘begintermen’) van het onderwijs. Alleen zo zijn we zeker dat toekomstige generaties de nodige digitale skills bezitten. Informatievaardigheden, IT-kennis, mediawijsheid en computational thinking behoren tot het digitaal competentiespectrum. Digitaal denken en handelen kenmerkt de ‘homo cobotiens’, de mens die functioneert in een digitale, meer gerobotiseerde wereld.

Maar de coronacrisis heeft ook het gevaar van een ‘digital divide’, van digitale uitsluiting duidelijk gemaakt. Niet iedereen heeft de nodige digitale skills en middelen : kinderen uit kansarme gezinnen, alleenstaande ouderen, mensen-in-armoede, jongeren in opvanghuizen, ... Digitale geletterdheid bijbrengen en faciliteren is dan ook een opdracht voor het onderwijs met inbegrip van het volwassenenonderwijs en het tweedekansonderwijs, maar ook voor seniorenwerkingen, het jeugdwerk, VDAB-opleidingen, etc... Ook het programma ‘digitale insluiting’ van de Koning Boudewijnstichting dat de middenveldorganisaties wil ondersteunen in deze taak, beantwoordt aan een absolute noodzaak. We moeten immers zo snel mogelijk 100% digitaal-proof zijn en dat betekent dat we iedereen toegang geven tot digitale middelen en de nodige digitale skills bijbrengen.

De coronaviruscrisis heeft de economie zwaar getroffen. Dat staat buiten kijf. De economische gevolgen zijn zo zwaar en van zo’n lange duur dat we ons moeten afvragen of robotisering in de toekomst geen antwoord kan bieden op dit soort crises. Robots worden immers niet aangetast door virussen en moeten niet in quarantaine geplaatst worden. Zo zouden in een crisissituatie zelfrijdende trucks magazijnen kunnen bevoorraden van waaruit robots op hun beurt kleinere zelfrijdende bestelwagens kunnen vullen die aan huis leveren. Of zouden diezelfde trucks zelfbedieningswinkels-zonder-personeel zoals de Amazone Go shops, kunnen bevoorraden ; automatische veiligheidssystemen kunnen erover waken dat er niet te veel klanten in een tijd aanwezig zijn. Dit is technologisch allemaal mogelijk maar de vraag is of dit ook wenselijk is en beantwoordt aan de visie over hoe wij de samenleving zien. Willen we een samenleving waarin we uitsluitend of in hoofdzaak bediend worden door robots? Ik betwijfel het. De coronaviruscrisis toont immers even sterk aan dat we sociale wezens zijn en fysieke contacten nodig hebben. We willen handen kunnen geven, knuffelen, mekaar omarmen, oogcontacten, ... En als we fysiek niet meer met mekaar in aanraking mogen komen, gaan we op zoek naar andere vormen van connectiviteit en menselijke interactie : sociale media, video-chat, Skype, WhatsApp, eye contact experimenten, teleconferenties, ... Maar vaak combineerde men deze technologische kanalen met meer klassieke, niet-digitale ‘warme’ communicatievormen : brieven schrijven, tekeningen opsturen, mekaar achter de ramen opzoeken, gezamenlijk zingen in de straten, postkaartjes laten leveren, ...

Het lijkt dus alsof we op zoek zijn naar nieuwe evenwichten tussen het technologische, het digitale aan de ene kant en het menselijke, het analoge aan de andere kant. Is het daarom niet wenselijk dat we nadenken over het herinrichten van arbeid en van de arbeidsorganisatie daarbij slim gebruik makend van de technologische mogelijkheden? Kunnen we de arbeid niet gaan herverdelen in functie van cobotisering waarin we nieuwe verhoudingen bouwen tussen mens en machine? Laat de robots het repetitief, geestesdodend, saai, gevaarlijk en zwaar werk doen en reserveer voor de mens werk dat stoelt op vaardigheden zoals zorgzaamheid, empathie, interactie en dialoog, creativiteit en inventiviteit, ondernemingszin, reflexief vermogen, omdenken, verwondering, holistisch denken en handelen, flexibiliteit, kritische ingesteldheid, ... Het is ook de mens en niet de robot die keuzes moet maken en beslissingen nemen ; AI kan de mens daarin ondersteunen maar niet vervangen. Zo levert het samenspel tussen mens en machine een meerwaarde op.

De eerstelijnszorg streeft dit nieuwe evenwicht als een van de eerste sectoren openlijk na. Vanzelfsprekend blijven de directe, persoonlijke contacten door de zorgkundigen en verpleegkundigen met de zorgbehoevenden centraal staan maar door de inzet van slimme technologieën kan een 24/24 en 7/7 zorgverlening worden aangeboden. De zorgbehoevenden worden op afstand opgevolgd en weten zich zo beveiligd; is er nood aan een menselijke interventie, dan zal een zorgverlener aan huis komen. Of hoe het ‘human’ en het ‘digital’ complementair worden ingezet om zorg-rond-de-klok te verzekeren.

Om te waarborgen dat we overal de juiste balans vinden tussen mens en machine is het van belang om de werknemers zelf te betrekken bij de introductie van nieuwe technologieën. Zo kunnen onmiddellijk hun contraintes bijvoorbeeld inzake scholing of aanpassing van de arbeidsorganisatie worden meegenomen. Een mooi voorbeeld is de recente CAO in de schoonmaaksector in Nederland. Daar hebben de sociale partners afgesproken robottechnologie te ontwikkelen en introduceren die goed is voor zowel de bedrijven als de medewerkers . Ze hanteren daarbij de uitgangsprincipes van complementariteit (cobotisering), co-creatie en co-eigenaarschap. Verder kan zo ook afgetoetst worden of die nieuwe technologieën onze maatschappelijke waarden of bedrijfswaarden ondersteunen. Via de in de USA ontwikkelde methodiek van Value Sensitive Design of de ETION aanpak van het Waardengedreven Innovotieproces (WIN) kunnen ethische principes bij de introductie van robots en andere nieuwe technologieën gewaarborgd worden. Om die waarborgen te bieden voorzien deze methodieken in een stakeholdersanalyse, een impactanalyse en een waardentoets. Zo komt de technologie ten dienste te staan van mens en maatschappij. De Nederlandse Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid pleit ter zake voor een ‘programmatische aanpak’ die het kader en de krijtlijnen van de introductie van nieuwe technologieën bevat. Dit zou hier best zo snel mogelijk gebeuren door een interprofessioneel akkoord tussen de sociale partners waarin de principes en werkwijzen met betrekking tot co-botisering worden verankerd. Zo is er een uniforme aanpak over bedrijven en sectoren heen die een draagvlak verzekert bij de werknemers.