In(tro)spectie

Door de opeenvolgende staatshervormingen heeft de Vlaamse overheid ook handhavingsbevoegdheden. In diverse beleidsdomeinen is er daarom een ‘entiteit inspectie’ opgericht. Het recent conflict tussen de Vlaamse minister van Onderwijs en het gewezen hoofd van de Onderwijsinspectie toont aan dat er een duidelijk en transparant kader over de werking van inspectiediensten ontbreekt of dat zo’n kader met de voeten wordt getreden. Inspectiediensten kunnen pas behoorlijk functioneren indien ze onafhankelijk staan van zowel de politieke voogdij-overheid als de departementen. Uit de onderwijs-case blijkt dat die onafhankelijkheid niet gegarandeerd is en dat de politieke voogdij-overheid zich moeit met de agenda, de uitkomsten en de communicatie van de inspectiedienst. Dat is eigenlijk niet aanvaardbaar en sluit aan bij de reeds eerder gesignaleerde tendens dat kabinetten zich inlaten met de wijze waarop agentschappen en instellingen hun bevoegdheden uitoefenen. Het wezen van inspectie wordt zo fundamenteel aangetast. Niet alleen kunnen zo inbreuken of tekortkomingen verdoezeld worden, maar die ingrepen maken het ook moeilijk om een democratisch toezicht vanuit het parlement uit te oefenen en op beleidsbeslissingen te beoordelen op hun efficiëntie en effectiviteit.

Maar het risico op belangenvermenging en op rechter-en-partij-situaties bestaat niet alleen in de relatie tussen ministers en kabinetten aan de ene kant en de inspectiediensten aan de andere kant maar ook in de relatie tussen departementen en inspectiediensten. In beleidsdomeinen zoals werk en welzijn vormen de inspectiediensten de facto een onderdeel van het departement en is de secretaris-generaal de opperbaas over alle diensten m.i.v. de inspectie. Van een autonome inspectie kan verwacht worden dat ze niet alleen tekorten signaleert bij gesubsidieerde organisaties (bvb dubbele financiering, onjuiste registratie, niet naleving van de subsidie-voorwaarden, …) maar ook tekorten in het regelgevend kader opgesteld door het departement (bvb tegenstrijdigheden in de regelgeving, interpretatie-ruimtes, onduidelijke begrippenkaders, …). Door de inbedding in een departement bestaat het risico dat deze laatste tekorten afgezwakt dan wel verborgen worden of dat de agenda van de inspectie door het departement wordt bepaald. Dat laatste vormt op zijn minst een probleem van perceptie en mogelijke vooringenomenheid wanneer een beleidsdomein qua ‘aansturing’ op politiek en ambtelijk vlak onder één en dezelfde politieke levensbeschouwing valt en die levensbeschouwing ook dominant aanwezig is in het verzuild beleidsdomein (bvb zorg en welzijn, cultuur, ..). Dat probleem kan enkel worden weggewerkt wanneer er een echt onafhankelijke inspectiedienst bestaat die geen onderscheid maakt tussen de actoren op het werkveld.

Één en ander houdt voor mij in dat er nood is aan introspectie over de werking van de inspectiediensten. Deze diensten werden zonder al te veel reflectie ingebed in de betrokken beleidsdepartementen, ook al functioneren ze volgens een aantal specifieke principes zoals het onafhankelijkheidsbeginsel. Het loont de moeite om vanuit die principes de actuele werking van de inspectie en de verhouding tussen de inspectie aan de ene kant en het departement of het kabinet aan de andere kant door te lichten en ter zake nieuwe en duidelijke afsprakenkaders te maken. Dat komt de transparantie van beleid ten goede en versterkt de democratische werking van de politieke én ambtelijke instituties.