Toen het nieuws van de sluiting van Audi Brussels bekend raakte, stelde een journalist dat het moeilijk zou worden om een nieuwe job te vinden voor de betrokken werknemers. Ze zijn immers on- of laaggeschoold, zo werd beweerd. Dat ontlokte de reactie van arbeidsmarktdeskundigen die opwierpen dat het hier geen laaggeschoolde werknemers betrof maar midden- tot hogergeschoolde techniekers. De vraag is evenwel of dit de juiste invalshoek is. In hoeverre is een initieel opleidingsniveau immers nog bepalend voor latere loopbaankansen? Waarom pinnen we mensen hun loopbaan lang vast op een ooit behaald diploma?
In een krappe arbeidsmarkt zoals vandaag, zijn en blijven er eerst en vooral nog mensen met verschillende scholingsniveaus nodig. Er zijn immers vacatures voor al deze scholingsniveaus. Kijk bijvoorbeeld naar de vele vacatures van huishoudhulp en horeca-medewerker over operator en verpleegkundige tot ingenieur en arts. Voor elk wat wils dus. Het vraagstuk ligt dus niet zozeer bij het scholingsniveau dan wel bij het bijblijfniveau. Zijn de door onderwijs, studie en stage verkregen vaardigheden nog in lijn met de ontwikkelingen op de werkvloer? Zijn de competenties niet fel gewijzigd door technologische evoluties, digitalisering, procesveranderingen, innovaties, toegenomen diversiteit op de werkvloer, klimaatdoelstellingen en ESG vereisten ? Niet laag- of middengeschooldheid is het risico, wel ‘oud-geschooldheid’. Dat risico ontstaat wanneer er onvoldoende geïnvesteerd wordt in nieuwe opleidingskansen, in bij- en omscholing van ‘zittende’ werknemers. Dan raken de competenties verouderd en neemt het vaardigheidsniveau af, ook al heeft men een diploma van welk niveau dan ook.
Volgens een bevraging van het Steunpunt Werk had 26% van de werknemers in Vlaanderen deelgenomen aan een opleiding gedurende de laatste 12 maanden; daarmee ligt de opleidingsdeelname nog steeds onder het EU-gemiddelde. Voor een kenniseconomie gedreven door technologische ontwikkelingen is dit verontrustend. Overheden, bedrijven en werknemers moeten dus meer investeren in voortdurende vorming en een leven lang leren zodat iedereen kan bijblijven. Hierbij mag men niet enkel oog hebben voor functie- of taakgebonden vaardigheden maar meer dan ooit ook voor de generieke vaardigheden die de wendbaarheid en weerbaarheid van de werknemer op langere termijn versterken. Zonder leergoesting en leervermogen blijft men ‘oud-geschoold’ en wordt dit een synoniem voor ‘out-geschoold’. En dat kunnen we in een krappe arbeidsmarkt echt missen!