Meerwaardeneconomie

Ik ontleen deze titel aan de Beleidsnota Werk 1999 - 2004 die we met het kabinet Landuyt schreven. Daarin werd gepleit voor een economisch bestel dat niet enkel oog heeft voor economische winst maar ook aan het sociale en het ecologische aspect aandacht besteedt. Het Trivisi programma werd in uitvoering van deze Beleidsnota gelanceerd ; het was een bottom up benadering waarbij organisaties en mensen werden samengebracht om het gedachtengoed van een meerwaardeneconomie te concretiseren in innovatieve acties in verband met stakeholdersmanagement, levenslang leren en diversiteit. Vanuit die drie thema’s wou Trivisi een katalysator zijn voor maatschappelijk verantwoord ondernemen in Vlaanderen. Door een gewijzigde economische conjunctuur enerzijds en een nieuwe regering met andere prioriteiten stierf Trivisi helaas een stille dood. Maar vandaag is er - de coronacrisis indachtig - meer dan ooit nood aan een meerwaardeneconomie. Deze crisis heeft immers duidelijk gemaakt dat gezondheid en welzijn niet in functie staan van de economie; er moet gezocht worden naar een nieuwe balans tussen welzijn en economie. Hiervoor kunnen de VN - Sustainable Development Goals, de duurzaamheidsdoelstellingen, (zie mijn postcorona column nr 9 over ‘duurzame arbeidsorganisaties’) als generiek referentiekader gebruikt worden en het Huis van Werkvermogen (zie mijn postcorona column nr 4 met dezelfde titel) als bron voor modern HR beleid op het meso niveau van een arbeidsorganisatie.

Ik pleit dan ook voor het omvormen van onze economie tot een meerwaardeneconomie ; die economie omvat een continuüm van bedrijven en organisaties. Het gaat over bedrijven en organisaties die vertrekken van hun business strategie maar deze strategisch en operationeel verbinden met alle relevante duurzaamheidsdoelstellingen en dus voldoen aan het label van ‘duurzame arbeidsorganisaties’, over bedrijven en organisaties die de nodige stappen nemen op strategisch en/of operationeel vlak om bepaalde duurzaamheidsdoelstellingen te integreren tot en met bedrijven en organisaties die vertrekken van een of meerdere duurzaamheidsdoelstellingen en hierop een business case bouwen.

Binnen deze meerwaardeneconomie wil ik specifiek focussen op de zogenaamde sociale economie en de maatwerkbedrijven. Al hoop ik dat op termijn deze begrippen verdwijnen omdat alle bedrijven de sociale dimensie includeren en voor alle werkenden werk-op-maat bieden een loopbaan lang. Maar ik maak me geen illusies dat de omvorming van ons huidig economisch bestel naar een echte meerwaardeneconomie voor morgen zal zijn. Daarvoor vrees ik hebben we een klimaatcrisis nodig die ons allen zal doen beseffen dat we ook de economische paradigma’s moeten herijken. In afwachting is het absoluut aangewezen om duurzame arbeidsorganisaties te ondersteunen en de organisaties die vallen onder de noemer ‘sociale economie’ ook een duidelijke plaats te geven in het socio-economisch beleid. De organisaties van de sociale economie (beschermde werkplaatsen en sociale werkplaatsen, nu gebundeld als maatwerkbedrijven, en arbeidszorginitiatieven) hebben als doelstelling, als core business, sociale werkvoorziening aan te bieden voor personen uit kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Vertrekkend van deze doelstelling bouwen de maatwerkbedrijven economische activiteiten uit. Die economische activiteiten vormen een meerwaarde binnen de ganse economie, zo blijkt duidelijk uit een studie van de POM West-Vlaanderen. De maatwerkbedrijven dragen onmiskenbaar bij tot de lokale verankering van de industrie. Zo hebben een op twee grotere bedrijven in West-Vlaanderen een commerciële relatie als klant of leverancier van een maatwerkbedrijf . Het enclave-model waarbij werknemers van een maatwerkbedrijf bij een klant-bedrijf zelf werkzaamheden uitvoeren, is hierbij een preferentiële formule van samenwerking. Daarom dient dit soort samenwerking te worden aangemoedigd. Er wordt ook vastgesteld dat deze aanpak leidt tot het terug insourcen van productietaken die geen hoge scholing vereisen, in plaats van deze uit te besteden aan het buitenland. Dit biedt zeker nog uitbreidingsperspectieven aangezien we in de coronacrisis hebben moeten vaststellen dat basismaterialen zoals mondmaskers, beschermingskledij, handgels, e.a. hier niet of nauwelijks meer geproduceerd worden en we hiervoor volledig afhankelijk zijn van buitenlandse productie. Maatwerkbedrijven zouden in samenwerking met onze pharmaceutische en textielbedrijven deze basismaterialen op grote schaal hier kunnen produceren. Daarmee zorgen ze ook voor werkgelegenheid voor de toch wel grote groep van personen die (nog) niet mee kunnen in de ‘reguliere’ economie. Voorwaarde hiertoe is wel dat de Vlaamse overheid hier via programmatienormen geen beperkingen aan de maatwerkbedrijven oplegt. Een zelfde bekommernis geldt trouwens ten aanzien van de arbeidszorginitiatieven die mensen opvangen die niet (meer) terecht kunnen in de reguliere of ‘beschermde’ economie. Het gaat hier voornamelijk over personen met een medische, mentale, psychische, psychiatrische of sociale multi-problematiek. De arbeidszorginitiatieven bieden deze mensen onbetaalde arbeid aan gecombineerd met zorg-op-maat.

Een volwaardig activeringsbeleid houdt in dat personen die geactiveerd worden, niet werkloos blijven maar in functie van hun mogelijkheden een plaats vinden in de reguliere economie, in maatwerkbedrijven of in arbeidszorgvoorzieningen. De overheid moet zorgen voor een duidelijk kader dat de toeleidings- en subsidiëringsvoorwaarden vastlegt maar dat geen beperkingen inhoudt qua contingentering of programmering. Laat de sociale ondernemers van deze sociale werkvoorzieningen de ruimte om sociaal te ondernemen en moedig samenwerking met de reguliere economie aan. Zo komt een meerwaardeneconomie tot stand!