Soft, too soft …

Reeds in mijn eerdere blog ‘Regulitis … een vaccin?’ wees ik op de regeldrift bij de Vlaamse overheid. Bij regeldrift denkt men steeds aan de hoeveelheid wetten, decreten en besluiten die in het Belgisch Staatsblad verschijnen, maar het gaat ook in toenemende mate over ‘soft law’. Soft Law, eveneens gekend onder het begrip ‘zachte wetgeving’, verwijst naar (semi)juridische instrumenten die de overheid gebruikt maar die op zich geen juridisch bindende kracht hebben noch wettelijk kunnen worden afgedwongen. Toch hebben regels van soft law een zeker regulerend effect. Denken we maar aan gedragscodes, administratieve voorschriften, bestekken, offertes, samenwerkingsakkoorden, intentieverklaringen, praktijkregels, aanbevelingen, memoranda of understanding, guidelines, zelfreguleringspraktijken, omzendbrieven, onderrichtingen, etc … Een hele panoplie van soft law instrumenten wordt dus door de overheid gehanteerd om allerlei zaken te regelen zoals gedragingen van of tussen personen en/of instanties, praktijken die gehanteerd worden op het werkveld, toepassingen die actoren gebruiken, ethische principes vooruit te schuiven, …


Soft Law is op zich een legitieme én soms verkieslijkere manier om als overheid op te treden dan Hard Law (wetten, decreten, regeringsbesluiten, ministeriële besluiten, ..). Zeker wanneer de overheid bepaalde gedragingen bij ‘rechtsonderhorigen’ wil aanmoedigen of kanaliseren of wanneer een wetgevend optreden om juridische of andere redenen onmogelijk of niet opportuun is. Als voorbeeld kan ik verwijzen naar de Europese Werkgelegenheidsrichtsnoeren. De EU heeft geen wetgevende bevoegdheden op het domein van ‘werk’ en ‘arbeidsmarkt’ maar om de sociaal-economische convergentie tussen de Lid-Staten te versterken werkt de Europese Commissie met richtsnoeren. Die richtsnoeren bevatten (niet afdwingbare) regels en voorschriften voor de Lid-Staten over bvb hoe ze werkzoekenden moeten begeleiden. Door de maatregelen van de Lid-Staten in kaart te brengen, met mekaar te vergelijken en te publiceren, bepaalt de EU indirect heel erg het activeringsbeleid van de Lid-Staten. Ik vond dit een heel slimme manier van de EU om het arbeidsmarkt binnen de Unie vorm te geven.


Toch zijn er bepaalde vraagtekens te plaatsen bij deze aanpak. Het ruim en heterogeen gebruik van soft law instrumenten draagt bij tot de regulitis-ziekte. Die ziekte kenmerkt zich door hoge planlasten bij burgers, bedrijven en instanties, een gebrekkige transparantie en een onderliggende sfeer van wantrouwen en controle. Maar het gebruik van soft law verhindert soms ook dat ‘rechtsonderhorigen’ totaal afhankelijk zijn van regels, praktijken en voorschriften waaruit ze geen rechten kunnen ‘puren’. Ik gebruik nogmaals het voorbeeld van de Europese Werkgelegenheidsrichtsnoeren. Daarin zitten voorschriften hoe, wanneer en op welke wijze de publieke bemiddelingsdiensten kort- en langdurig werkzoekenden moeten begeleiden. Maar werkzoekenden kunnen deze begeleiding niet afdwingen … bij gebrek aan een wettelijk kader op nationaal of regionaal niveau. In België wordt er veel gediscussieerd over het beperken van de werkloosheidsuitkeringen in de tijd, een ‘hard law’ aangelegenheid, maar nauwelijks of niet om soft law regels om te zetten in hard law wanneer het zou moeten gaan over het verzekeren van rechten, zoals in casu het recht op begeleiding.


Kortom, de overheid moet aandacht hebben bij het gebruik van soft law instrumenten dat het globale regelgevend kader toegankelijk, transparant, consistent en behapbaar blijft maar ook dat men systematisch nagaat of deze instrumenten nog hun doel dienen. Op een bepaald ogenblik is het gebruik van hard law aangewezen, met name om rechten of plichten te verankeren op een afdwingbare wijze. En dit niet enkel vanuit een overheidsperspectief maar ook vanuit een burgerperspectief.