Aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt : heen en weer

Tot voor de coronacrisis uitbrak, verliep de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt in Vlaanderen vrij goed. De jaarlijkse studie ‘Schoolverlaters’ van de VDAB toonde dit aan. Zo vonden studenten uit de master- en professionele bacheloropleidingen vlot de weg naar werk. Ook de STEM- richtingen en de zorgrichtingen in het TSO en in iets mindere mate in het BSO scoren goed qua aansluiting op de beroepswereld. Jongeren die na het TSO en BSO nog een specialisatiejaar doen en/of concrete werkervaring hebben opgedaan, versterken nog merkelijk hun positie op de arbeidsmarkt. De restwerkloosheid bij de schoolverlaters verminderde bijgevolg jaar na jaar, deels ook door de aanhoudende economische groei en de toenemende kraptes op de arbeidsmarkt. Enkel de ongekwalificeerde uitstroom van jongeren die meestal vroegtijdig het secundair onderwijs verlaten, vormt een hardnekkig pijnpunt. De vooruitgang die ter zake enkele jaren terug werd gemaakt, is de laatste jaren weer volledig weggesmolten. We zitten immers weer op bijna 12%, het dubbele van de regeringsdoelstelling voor 2020. Experten vrezen nog een toename door de sluiting van de scholen tijdens de coronacrisis. In mijn column ‘360° Activeren’ pleit ik voor een snelle detectie en screening van deze doelgroep, een sluitende begeleidingsaanpak en het inzetten van leerwerkbanen en -plekken.

De jongeren uit het secundair onderwijs die nu voor studiekeuzes staan, kan ik enkel maar aanraden om hoger beroepsonderwijs, hoger onderwijs of universitair onderwijs te volgen en hun onmiddellijke intrede op de arbeidsmarkt uit te stellen. Het zal immers enige tijd duren vooraleer de economie terug op volle toeren komt. Bovendien toont de al vermelde VDAB-studie aan dat een diploma hoger of universitair onderwijs niet alleen de beste waarborg biedt voor een vlotte intrede op de arbeidsmarkt maar ook voor een duurzame loopbaan. Aangezien de vergrijzing van de beroepsbevolking zich nog zeker een decennium verder zet en de jong-oud vervangingsratio in die periode blijft schommelen rond 8/10, komen er in alle sectoren en beroepen vacatures voor. Jongeren kiezen dus best voor een studie die ze graag doen. Willen ze toch rekening houden met de grootste opportuniteiten op de arbeidsmarkt, dan kunnen ze best studies kiezen richting de zorg-, gezondheids- en welzijnssector, het onderwijs en de STEM-beroepen. Die richtingen bieden quasi werkzekerheid.

Maar anders dan in ‘mijn’ tijd is de overgang tussen onderwijs en arbeidsmarkt, tussen leren en werken, geen eenmalige transitie. Een goed diploma volstond voor een goede loopbaan, zo werd me verzekerd. Dat bleek achteraf al eigenlijk niet zo want ik moest regelmatig mijn competentieportfolio vernieuwen en aanvullen. Maar in de transitionele arbeidsmarkt waarin we nu beland zijn, gelden de oude paradigma’s helemaal niet meer. De loopbaan kent niet langer een lineair verloop met vaste, opeenvolgende schakels : school - werk - pensioen. Het is nu veeleer een afwisseling of combinatie van schakels. Het is zoals socioloog Marc Elchardus stelt, een loopbaan met talrijke variaties : school - werk - school - werk- scholen - werk- school - werk- pensioen - school - werk- pensioen ... Niet lineair zoals deze opsomming doet vermoeden maar veelal door mekaar of samen lopend. We zitten dus op een veerpont die constant heen en weer vaart tussen leren en werken. Wanneer we op de kant van het leren zitten, willen we er iets mee doen en wanneer we op de kant van het werken zitten, willen we iets bijleren. De veerpont die deze overvaarten mogelijk maakt, moet natuurlijk constant klaar liggen en gemakkelijk bereikbaar zijn. Aan beide kanten en op de pont zelf wordt dezelfde taal gesproken, nl de taal van competenties en vaardigheden. Het gaat hier niet enkel over beroeps- of functiegebonden competenties maar ook over de generieke vaardigheden van de toekomst, de zogenaamde 21e eeuwse vaardigheden (zie post corona column 3 : Skills, skills, skills). Zo staat de veerpont ook in voor veerkracht. Zo wordt de veerpont een leerpont. Het abonnement voor de overvaart is de persoonlijke competentieportfolio waarin verworven competenties opgeslagen en gevalideerd worden. Die portfolio is een levendig, evoluerend diploma geworden dat houvast moet bieden gedurende de uitbouw van de persoonlijke loopbaan.

Met leren bedoelen we in deze context zowel het formeel leren (systematisch, gestructureerd, doelgericht, binnen een leeromgeving, diploma- of certificaatgericht), als het non formeel leren (systematisch, doelgericht, niet per se in een leeromgeving) en informeel leren (onbedoeld leren, leren als ‘bijproduct’ van iets doen). Door het digitaal leren, het afstandsleren en het werkplekleren verdwijnt voor een deel dit onderscheid qua leervormen maar hoe dan ook hebben al deze leervormen hun eigen waarde, voor zover ze het competentieniveau verhogen of uitbreiden. Daarom is het ook van belang om de ‘learning outcomes’ van het non formeel en informeel leren te (h)erkennen en op te nemen in de competentieportfolio. Werkgevers kunnen deze verworven competenties ook valideren omdat ze van belang kunnen zijn bij interne of externe transities van de betrokken medewerker. Dit gebeurt vooralsnog veel te weinig wat de transparantie van het arbeidsaanbod en de overgangen op de arbeidsmarkt bemoeilijkt. Een uitzondering hierop vormt bijvoorbeeld het Competentievisum (CV)dat door Synerjob, de federatie van de Belgische publieke bemiddelingsdiensten in samenwerking met ING werd ontwikkeld. ING vermeldt en borgt de op de werkvloer verworven competenties van de met ontslag bedreigde werknemers. Een ander voorbeeld is de ‘competentiekaart’ van McDonalds die toelaat dat een medewerker snel kan muteren naar een McDonalds-vestiging in het buitenland. Hij moet daar niet getest worden op vaardigheden die hij elders al verworven heeft. Werkgevers zouden bij werkloosheidsstelling van hun medewerkers dus niet alleen verplicht moeten zijn een C4 af te leveren maar ook een CV met attestering van de verworven competenties.

Het blijft ook een uitdaging om vanuit de professionele context (bij)leren aan te moedigen. Uit een OESO enquête blijkt immers dat de overgrote meerderheid van de werkende Vlamingen niet tuk is op levenslang leren. Daarom moeten we momenten van werkloosheid en inactiviteit veel meer koppelen aan leren en opleiden. Zo pleitte ik in 2008 tijdens de financieel-economische crisis al om de toen hoge tijdelijke werkloosheid te gebruiken voor vorming; koppel deze periode van werkloosheid aan opleiding, sector- of bedrijfsspecifiek, gericht op generieke competenties of digitale vaardigheden, wat dan ook! De sociale partners zouden hieromtrent paritaire afspraken kunnen maken. Maar helaas had de politiek niet de moed om deze verplichting in te voeren en ook de sociale partners namen niet het voortouw in deze thematiek. Er werd hier dan ook weinig gebruik van gemaakt. Ook nu weer in de coronacrisis heeft men deze opportuniteit niet echt benut. Er zijn weliswaar enkele mooie initiatieven o.a. van VDAB en enkele learning communities maar we kunnen zeker niet spreken van een vanzelfsprekendheid, van een bewuste keuze om tijdelijke werkloosheid en vorming als een Siamese tweeling te beschouwen. Die koppeling zorgt immers dat medewerkers nieuwe competenties verwerven en dus meer duurzaam inzetbaar blijven. Dat is goed voor medewerker, bedrijf en samenleving. Toch jammer dat we deze quick wins met een duurzaam effect niet verzilveren!